Hellegang

Terwijl ik op een bankje ging zitten in het park van het schitterende Musée Rodin te Parijs, om een overdonderend kunstwerk in me op te nemen – een amalgaam van klimmende en vallende figuren in een kolkende donkere stroom, verdeeld over een immense poort- werd ik afgeleid door een luid pratend stel.

Ook zij zaten op een bankje voor het kunstwerk, maar leken zich niet meer bewust van hun omgeving. ‘Ik weet niet hoe vaak ik het nog moet zeggen, het lijkt nooit bij jou aan te komen,’ zei de een. En: ‘Ik dacht dat je me kende, maar je hebt geen idee. Je bent alleen maar met jezelf bezig.’

Dat bleek een opmars naar: ‘Ik wil niet meer toneelspelen. Geen ‘keeping up appearances’. Als het scheef zit, zit het scheef. Ik wil door die deur stappen, weg, m’n leven weer op de rit krijgen, weer ergens zin in hebben. Ik heb de tijd gehad om het zwarte gat van alle kanten te bekijken en ik ben er klaar mee. Het was de hel.’

Toen het wanhopig klonk dat therapie dan nog een optie zou kunnen zijn, besloot ik dat ik genoeg had gehoord en stond op. Eerst nog even kijken hoe dat kunstwerk heet. ‘La porte de l’Enfer’, stond er op het bordje. De poorten van de hel.

Ik keek even verward naar het stel. Nu begreep ik waarom ze niet naar het kunstwerk keken. Zij hadden die zwarte figuren niet nodig om te weten hoe een hellegang er uitziet.

De poorten van de hel