Labyrinth

Er stond een hek open. Zo’n metalen exemplaar waar normaal een hangslot op zit. Er was iets van een pad te zien: wit schelpengruis tussen bermen van helmgras. Op de kaart die ik mee had, leek hier ook iets van een pad te liggen. Voor iemand die nieuwsgierig is aangelegd en het om hoekjes kijken als levensmotto draagt, genoeg reden om te doen alsof het de bedoeling was dat ik er rond zou lopen.

Ik negeerde een graafmachine waar toch niemand in zat en ook wat bakken die loos op de grond stonden.

Het pad was eigenlijk meer een aaneenschakeling van dijkjes tussen zoutpannen en oesterbanken. Hier werd gewonnen wat ze aan de weg in allerlei cabanes verkochten: fleur de sel en gewone sel (al dan niet vermengd met allerlei kruiden) en oesters, heel veel oesters.

Na een uur in dit labyrinth door te hebben gebracht en al verschillende keren op de plek waar volgens de kaart een uitgang zou moeten zitten, dicht struikgewas en dode kaardenbollen aan te hebben getroffen, moest ik aan mezelf toegeven dat dit toch echt een werkplaats van een bedrijf was en geen wandelgebied voor toeristen.

Mooi was het wel. Doordat de zeewind hier niet kwam waren de pannen kraakheldere spiegels. Af en toe vloog er een lepelaar over en aan de horizon was de kerktoren va Ars-en-ré te zien (swipe!).

Uiteindelijk kon ik auto’s horen en moest er niet al te ver een weg liggen. Eenmaal gevonden, maakte een diepe sloot het onmogelijk om zomaar uit het doolhof te ontsnappen.

Omdat fierljeppen niet helemaal mijn kopje thee is (en ook niet van Mec) besloot ik om dan maar te zoeken naar een plek waar we de sloot over konden steken. Die bleek er pas te zijn toen ik weer bij het open staande hek uitkwam. De graafmachine had inmiddels een andere houding aangenomen.

Bij het eerste het beste winkeltje kocht ik een kilo fleur de sel en azijn van zeekraal. Het voelde als het achteraf aanschaffen van een toegangskaartje. Sommige tickets blijken eetbaar te zijn.